(Zie de types)U moet Inspect als beheerder uitvoeren om dit item te kunnen gebruiken.
In dit tabblad worden spoorvelden gedefinieerd voor zowel routine-afspeellijsten als pallet-afspeellijsten. Spoorvelden maken het mogelijk om aanvullende informatie voor een routine te verzamelen tijdens de uitvoering van de pallet. Dit kan informatie zijn zoals gebruikersinput, het serienummer van een onderdeel, en informatie over de palletconfiguratie.
De spoorvelden zijn alleen nuttig als uw meetroutine opdrachten heeft die iets doen met de spoorvelden die u eraan stuurt. Zie "Spoorvelden in een afspeellijst gebruiken" voor meer informatie.
Spoorveld toevoegen - Deze koppeling voegt een rij toe met Naam, Type en Waarde om een spoorveld te definiëren:
Naam - in dit vak wordt de naam van het spoorveld gedefinieerd.
Type - In deze lijst wordt bepaald welk type spoorveld wordt gebruikt. (Zie de types)
Waarde - In dit vak wordt de aanvankelijke waarde van het spoorveld gedefinieerd.
Batch - In dit selectievakje wordt bepaald of de waarde van het spoorveld eenmaal voor de gehele batch routines en herhalingen in de afspeellijst wordt gedefinieerd.
Als dit selectievakje is ingeschakeld, geldt de waarde van het spoorveld voor de hele batch routines en herhalingen. Voor variabelen die gebruikersinput vereisen, hoeft u de waarde van de variabele maar eenmaal te definiëren wanneer u op Batch klikt op hetzij het scherm Uitvoeringsopties afspeellijst of Uitvoeringsopties pallet.
Als het selectievakje is uitgeschakeld, geldt de waarde van het spoorveld voor elke routine en herhaling in de afspeellijst. Voor variabelen die gebruikersinput vereisen, definieert u de waarde van de variabele voor elk onderdeel en elke herhaling op hetzij het scherm Uitvoeringsopties afspeellijst of Uitvoeringsopties pallet.
In de prullenbak (
) aan de rechterkant kunt u de hele rij met variabelen verwijderen.
Legacy SOI-interface ondersteunen - Met deze optie bepaalt u of bepaalde variabelen tijdens de uitvoering in de tijdelijke meetroutine worden geplaatst. Deze variabelen worden gebruikt met PC-DMIS Operator Interface. PC-DMIS Operator Interface is een ouder operator-interfaceproduct. Inspect met PC-DMIS heeft deze variabelen niet nodig, maar u kunt ze gebruiken als u wilt.
De vetgedrukte variabelenaam hieronder, links van het koppelteken, is de variabelenaam van PC-DMIS die u bij uw PC-DMIS-meetroutines moet gebruiken.
Als u bijvoorbeeld de waarde van de actuele uitvoering wilt weergeven in een operator-opmerking in PC-DMIS, kunt u deze opdracht aan uw PC-DMIS-meetroutine toevoegen: OPMERKING/OPER,NEE,VOLLEDIG SCHERM=NEE,AUTOM.DOORGAAN=NEE,
"De actuele uitvoering is " + CURRUN
De naam tussen accolades geeft een voor mensen beter leesbare beschrijving van de variabele in het afspeellijst-dialoogvenster
CURRUN - Deze variabele bevat de waarde van de actuele uitvoering. Deze komt overeen met het celnummer als u de pallet maar eenmaal uitvoert. Als u bijvoorbeeld een raster van 2 x 2 hebt, en u de derde cel voor de eerste maal uitvoert, is dit een 3.
Deze variabele bevat het werkelijke celnummer. Bijvoorbeeld: zelfs als u de eerste cel uitschakelt zodat daar geen uitvoering plaatsvindt, behoudt de tweede cel een waarde van 2, ook al begint uw eerste meting op de pallet in de tweede cel.
Als u de uitvoering herhaalt met de instelling Herhaling, wordt de waarde van de uitvoering verhoogd vanaf de vorige waarden.
CURCOLUMNUMBER - {Kolomnummer} - Dit is het kolomnummer voor de actuele cel in de pallet. Naarmate de uitvoering van cel tot cel verandert, wordt deze waarde bijgewerkt om het betreffende kolomnummer door te geven. De kolommen beginnen bij 0 linksboven in het raster. Dit betekent dat de eerste kolom een waarde 0 doorgeeft, de tweede kolom een waarde 1, enzovoort.
CURROWNUMBER - {Rijnummer} - Dit is het rijnummer voor de actuele cel in de pallet. Naarmate de uitvoering van cel tot cel verandert, wordt deze waarde bijgewerkt om het betreffende rijnummer door te geven. De rijen beginnen bij 0 linksboven in het raster. Dit betekent dat de eerste rij de waarde 0 doorgeeft, de tweede rij de waarde 1, enzovoort.
FIRSTFIXTUREPLACE - {Is eerste plaats} - Deze variabele bevat de waarde "Waar" als de actuele meting plaatsvindt in de begincel van het raster en anders "Onwaar". Als u de eerste cel uitschakelt zodat de eerste uitvoering in een andere cel plaatsvindt, wordt hier nog steeds Onwaar geretourneerd.
LASTFIXTUREPLACE - {Is laatste plaats} - Deze variabele bevat de waarde "Waar" als de actuele meting plaatsvindt in de laatste cel van het raster en anders "Onwaar". Als u de laatste cel uitschakelt zodat de laatste uitvoering in een andere cel plaatsvindt, wordt hier Onwaar geretourneerd.